Geschiedenis van de Champagne, de edelste van alle mousserende wijnen
In de Champagne De wijn wordt al sinds de 4e eeuw verbouwd. Op dat moment had echter niemand enig idee van de exclusieve drank die op een dag het imago van deze regio zou bepalen. Door de bevoorrechte ligging in het hart van Europa ontwikkelde de Champagne zich in de vroege Middeleeuwen al snel tot een bruisend handelscentrum. Als gevolg daarvan hebben de kwaliteitswijnen van de regio een reputatie opgebouwd buiten de grenzen van Frankrijk. De wijn genoot grote populariteit onder de adellijke huizen van Europa, en Lodewijk XIV maakte er zijn huiswijn van en zette zo een trend in gang. Maar tot ca. 1650 waren de wijnen altijd nog wijn. Het waren de Engelsen die het mousseren van de wijn afdwongen. Het ontwikkelde zich tot een gewoonte om de wijn levendig en sprankelend te maken door middel van kaneel, kruidnagel, suiker en melasse). De inwoners van Champagne zouden er nooit aan gedacht hebben om zulke vreemde ingrediënten aan hun wijnen toe te voegen.
Bendictijnse monniken als Dom Pérignon en Frère Jean Oudart zouden uiteindelijk de methodes van de champagneproductie op doorslaggevende wijze verfijnen. Oorspronkelijk was het vooral de ambitie van Dom Pérignon om de wijn uit de Champagnestreek een unieke kwaliteit te geven door vakkundig druiven te mengen. Tegelijkertijd waren Dom Pérignon en zijn tijdgenoten zeker niet geïnteresseerd in het geven van de wijnmakende bubbels. Hij was eerder geïrriteerd door de lichte bubbels die hij in sommige wijnen in zijn functie als keldermeester waarnam en beschouwde het als een fout.